De persoonsarchieven die bewaard worden in culturele archiefinstellingen zoals Liberas zijn een goudmijn voor biografisch onderzoek. Op 22 en 23 maart ging een internationale workshop ‘Biography and Secularism’ door aan de Universiteit van Göteborg over de meerwaarde van het biografisch perspectief in het historisch onderzoek naar secularisme en vrijzinnigheid. Dertien Zweedse, Belgische, Duitse en Engelse specialisten wisselden gedurende twee dagen van gedachten over methodes om geloofsafval of bekering tot een geloof vanuit een individueel levensverhaal te bestuderen.
Religie, vrijzinnigheid en biografie
Hans Renders (Biografie Instituut, Rijksuniversiteit Groningen) ging dieper in op de rol van religie in de wetenschappelijk onderbouwde biografie. Religie, geloof én ongeloof, krijgt in biografieën vaak een statische rol toegewezen, waarbij iemands religieuze opvoeding en familiemilieu fungeert als cultuur-historische achtergrond, zonder veel oog voor evoluties in het latere leven. De factor van religie, persoonlijk (on)geloof, oefent nochtans vaak een grote invloed uit op iemands publiek handelen, zeker bij politici. Dit blijft in veel biografieën onderbelicht wegens een gebrek aan bronnen. De link tussen het persoonlijke en het publieke leven kan onderzocht worden aan de hand van ‘keerpunten’. In de theoretische literatuur over de biografie als genre zien we de laatste jaren een toegenomen aandacht voor zogenaamde ‘turning points’, evenementen in een persoons private leven die op lange termijn een aanzienlijke invloed uitoefen op zijn of haar publieke leven. Dergelijke keerpunten kunnen door een biograaf worden geïdentificeerd na afloop van iemands leven.
We belichten in dit verslag een selectie van vier papers werden gepresenteerd tijdens de workshop. De auteurs doken als biografen in het leven van vier vrijdenk(st)ers op zoek naar keerpunten in hun geloofsbeleving.
Keerpunten in het leven Jean-Marie Déguignet en Fritz Mauthner
Twee papers behandelden de rol van de uitgegeven autobiografie als narratief om de eigen a- of antireligieuze identiteit na de beschreven feiten en handelingen verhalend en schrijvend vorm te geven. Professor Jeffrey Tyssens (VUB-SSAB) presenteerde een paper over de gepubliceerde memoires van Jean-Marie Déguignet (1834-1905), een arme Bretoense boerenzoon en landarbeider die zichzelf Frans aanleerde. Vrijdenkers die egodocumenten nalaten over hun geloofsafval, met bijvoorbeeld beschrijvingen van traumatische ervaringen met geestelijken, behoren zo goed als steeds tot de stedelijke middenklasse of de opperste lagen van de arbeidersklasse. Daarom zijn de memoires van de plattelandsbewoner Déguignet zo een uitzonderlijk en waardevol tijdsdocument over het leven in het katholieke en rurale Bretagne van de 19de eeuw. J. Tyssens ging met zijn paper dieper in op de periode van Déguignets legerdienst (1854-1868) als een fase die de gewezen koeherder richting een nietsontziend antireligieus en radicaal atheïsme dreef. Als soldaat kwam Déguignet terecht in de Krim, Palestina, Algerije en Mexico. Het belangrijkste ‘keerpunt’ op langere termijn voor wat betreft zijn levensbeschouwelijke positionering was naar eigen zeggen zijn ontmoeting met een korporaal waarmee hij, getroffen door dysenterie, niet ver van Sebastopol, het ziekbed deelde. De jonge korporaal, wiens naam nooit wordt vernoemd in de memoires, werd zijn vriend en mentor en zorgde ervoor dat Déguignets religieuze twijfel uiteindelijk uitgroeide tot een radicale verwerping van geloof en het bovennatuurlijke.
De vriendschap tussen beide mannen duurde wellicht niet meer dan twee maanden maar was een duidelijk een keerpunt in Déguignets leven. Vanaf zijn ervaringen tijdens de Krimoorlog identificeerde Déguignet zichzelf als vrijdenker. Wanneer hij vervolgens in Jeruzalem zag hoe geestelijken en handelaars onwetende pelgrims geld afhandig maakten, versterkte dit nog zijn antiklerikalisme en ongeloof. Keerpunten verschijnen zelden uit het niets. Déguignet schreef in zijn memoires over de wortels van zijn scepticisme in de aanloop naar zijn Eerste Communie, wanneer hij zich bewust zou zijn geworden van de contracties in de Bijbel en moreel aanstoot nam aan de theologie rond de hel en het vagevuur. Waren dit daadwerkelijke overpeinzingen uit zijn jeugd, of eerder manifestaties van het wereldbeeld van de oudere door het leven getekende Déguignet die op deze manier zijn toenmalige identiteit projecteerde op zijn jongere zelf? Déguignet eindigde zijn leven in Quimper, waar hij zijn mémoires neerschreef, in armoede en isolatie.
Carolin Kosuch (Universiteit van Göttingen) presenteerde een paper over het autobiografisch werk van de grootstedelijke Duits-Joodse intellectueel en schrijver Fritz Mauthner (1849-1923). Mauthner publiceerde in 1918 een autobiografie over zijn jeugdjaren in Praag en tussen 1920 en 1923 bracht hij een vierdelige geschiedenis van het atheïsme uit (Der Atheismus und seine Geschichte im Abendland). In de schaduw van de Eerste Wereldoorlog en het verdwijnen van het Duitse Keizerrijk, maakte Mauthner al schrijvend van zijn atheïsme de centrale kern van zijn identiteit. Mauthner blikte terug op hoe hij als tiener evolueerde richting een antiklerikaal atheïsme onder invloed van zijn moeder en benoemde zijn eigen credo als een ‘goddeloos mysticisme’ waarvan hij zijn lezers via zijn historisch werk trachtte te overtuigen. De rol van de Eerste Wereldoorlog als breukmoment in het leven en denken van Mauthner kan niet onderschat worden. Een meer precies keerpunt dat hem tot zijn schrijfsels over atheïsme bracht, was wellicht het verlies van zijn vriend en vertrouweling, de anarchist Gustav Landauer (1870-1919). Landauer koos de weg van de revolutie en nam in 1919 deel aan de Münchener Radenrepubliek. Landauer kwam om het leven bij zijn hechtenis. De herinnering aan Landauer kleurde Mauthners kritiek op theologie-onderwijs in Der Atheismus und seine Geschische im Abendland. Mauthner werd tijdens zijn laatste levensjaren in zijn woonplaats Meersburg door de lokale gemeenschap aanzien als een te mijden ketter.
Keerpunten in het leven van Jan Walravens en Marie Denis?
Twee papers over het levensverhaal en de correspondentie van twee 20ste-eeuwse Belgische intellectuelen raakten ook indirect het thema van ‘keerpunten’ aan. David Veltman (Rijksuniversiteit Groningen) besprak in zijn paper de band tussen de Vlaams-Brusselse literatuurcriticus en schrijver Jan Walravens (1920-1965) en het oeuvre van de katholieke schilder Felix De Boeck (1898-1995). Vanaf juli 1943 werd Walravens tewerkgesteld als kantoorklerk in een fabriek in Weißensee, in het noordoosten van Berlijn. Gedurende zijn gedwongen verblijf in Duitsland correspondeerde de gelovige Walravens met De Boeck en stak hij zijn bewondering voor het ‘pure’ katholicisme in De Boecks werk niet onder stoelen of banken. Hij dook uiteindelijk in de winter van 1943 in Brussel onder nadat hij verlof had gekregen. Toch begaf hij zich in 1944 in het publieke leven. Zijn kennismaking tijdens de oorlog met criticus en componist Willem Pelemans (1901-1991), waarvan Liberas het persoonsarchief bewaart, en de verslechterende gezondheid van zijn aan kanker lijdende vader waren duidelijk een keerpunt, net zoals de Tweede Wereldoorlog een belangrijk breder breukmoment was. De gesprekken met Pelemans beïnvloedden Walravens geestelijke leven.
Walravens noemde zichzelf in 1944 nog volmondig katholiek, maar zijn geloofsbeleving was allesbehalve statisch. De biograaf Jos Joosten heeft het over Walravens ‘geloofscrisis’. De jonge Walravens correspondeerde in 1944 met Gerard Walschap (1898-1989) over de aard van zijn wankelende geloof. Hij worstelde tijdens de oorlog voortdurend met het godsbestaan. Na de oorlog kon Walravens, die zichzelf bij de bevrijding nog steeds zag als ‘christelijk’, op Pelemans’ voorspraak aan de slag bij Het Laatste Nieuws als kunstredacteur. Walravens werd uiteindelijk de wegbereider en propagandist voor het existentialisme in Vlaanderen. In 1952 eerde Walravens De Boeck omwille van de ‘authentieke evangelische kracht’ in zijn werk. In 1965 erkende Walravens in een nieuw werk over De Boeck dat elk religieus geloof voor hem nu als vreemd aanvoelde. Inmiddels was er volgens zijn biograaf Jos Joosten geen sprake meer van smeulend geloof.
Cécile Vanderpelen-Diagre (CIERL-ULB) besprak in haar paper de evenwichtsoefening tussen feministisch engagement en christelijk geloof in het leven van Marie Denis (1920-2006), pseudoniem van de te Luik geboren Eliane Stas de Richelle. Tijdens haar leven als burgerlijke huisvrouw was Marie Denis samen met haar echtgenoot, de magistraat Albert Meeùs, betrokken bij de katholieke lekenbeweging Équipes Notre-Dame die echtparen hun geloof liet verdiepen. Marie Denis, waarvan het Archief- en Onderzoekscentrum voor Vrouwengeschiedenis (AVG-Carhif) het archief bewaart, werd in de jaren 1960, in een andere fase van haar leven, actief als feministe en schrijfster. Ze publiceerde verschillende romans. Marie Denis speelde als expliciet christelijke feministe een actieve rol in de tweede feministische golf. Als christelijke feministe distantieerde ze zich in de jaren 1970 van het kerkelijk instituut. Reeds in 1972 geloofde ze niet meer in de boodschap en het discours van de Kerk. In Marie Denis’ levenstraject was niet zozeer sprake van een specifiek keerpunt. C. Vanderpelen-Diagre maakt eerder gewag van een onder katholieke feministes breder gedeeld fenomeen van ‘cognitieve dissonantie’ tussen de religieuze identiteit en het feministische engagement. Deze dissonantie werd veroorzaakt door de machtsstructuur en werking van de Kerk. Marie Denis schreef zelf over een ‘drôle de conversion’ waarbij ze aanvankelijk nog probeerde naar de kerk te blijven gaan. Ze steunde uiteindelijk het recht op abortus en protesteerde tegen de arrestatie van Willy Peers in 1973.
De workshop ‘Biography and Secularism’ werd georganiseerd door de International Society for Historians of Atheism, Secularism and Humanism en de Secular Studies Association Brussels (SSAB, VUB), twee samenwerkingsverbanden waar ook onderzoekers van Liberas aan participeren, en het departement ‘Geschiedenis van Ideeën en Religie’ aan de Universiteit van Göteborg. De workshop werd gefinancierd door het Riksbankens Jubileumfond. Momenteel wordt een themanummer voorbereid met de uitgewerkte papers van de workshop.
Bibliografie
Le Petit Livre Rouge des Femmes (Brussel, 1972)
J.M. Déguignet, Histoire de ma vie. L’intégrale des mémoires d’un paysan bas-breton (Lannion, 2001)
J. Joosten, De verdeelde mens. Jan Walravens (1920-1965). Schrijver, ijkpunt, avant-gardist (Nijmegen, 2018)
F. Mauthner, Erinnerungen: Prager Jugendjahre (Munchen, 1918)
F. Mauthner, Der Atheismus und seine Geschichte im Abendland (4 vol.) (Stuttgart, 1920-1923)