Naar aanleiding van het ‘Game on’-thema van Erfgoeddag nemen we een duik in het fotoarchief van Liberas. In een reeks Gentse stadsgezichten uit een fotoalbum van de late 19de eeuw vinden we een unieke foto uit 1897/1898 van het gebouw van het ‘Badhuis Van Eyck’, dat het oudste (en nog steeds bestaande) overdekt zwembad voor het brede publiek in België herbergt en slechts een tiental jaar voordien (in 1886) werd geopend. Welke rol speelde deze Gentse badinstelling in de bevordering van volksgezondheid en de promotie van het zwemmen gedurende de afgelopen 140 jaar?
Een architecturale parel
De huidige bezoekers van het zwembad Van Eyck herkennen op deze zeldzame foto meteen het nog steeds intacte, sobere neoklassieke voorgebouw in baksteen en harde steen, naar een ontwerp van de architect Edmond De Vigne, voorzien van een driehoekig fronton en de opschriften ‘badhuis’ en ‘bains’.
Volgens velen is het zwembad Van Eyck ‘het mooiste zwembad van België’. Dit heeft veel te maken met de grote renovatie die in 1932 plaatsvond. In 1932 werd het hoge dak rustend op een galerij vensters, nog goed zichtbaar op de foto uit 1897/1898, afgebroken. Boven het zwembad werd een glazen dakluifel, met een abstract interbellummotief, geïnstalleerd. Het interieur van het zwembad, in Art Deco stijl, met zijn karakteristieke galerij, buisvormige balustrades en glazen dak kreeg weer glans met de renovatie in 2001. Het toegangsgebouw op de foto verloor zijn ingangsfunctie met de bouw van het nieuw toegangsgebouw aan de zijde van het Veermanplein. De 19de-eeuwse interne structuur is echter nog steeds herkenbaar in de grote ruimte, met het centrale ovale zwembad, de rij kolommen eromheen en ongeveer honderd individuele kleedhokjes met betegelde wanden. Dit blijkt overduidelijk uit een vergelijking tussen een foto van het interieur van de zwemkom vóór de renovatie van 1932 en een foto van interieur vandaag.
Op 29 juli 1886 opende het zwembad Van Eyck zijn deuren. Gent werd zo de eerste Belgische stad met een overdekt zwembad in een volkswijk. Badhuis Van Eyck werd gebouwd en opgericht met privékapitaal door de onderneming “SA des Bains et Lavoirs publics de Gand”, op grond die eigendom was van de stad, via een overeenkomst met de stad. Ingenieur Edouard Zollikofer was een bijzonder belangrijke aandeelhouder van de naamloze vennootschap. De architect Edmond De Vigne was ook aandeelhouder. Het waren Zollikofer en De Vigne die in het midden van de jaren 1880 voorstelden om een badhuis te bouwen op het Van Eyckplein (nu het Julius de Vigneplein). Dit project stond in relatie met een breder aan de gang zijnde saneringsplan voor de naburige Nederscheldewijk, het zogenaamde ‘Zollikofer-De Vigneplan’ ter sanering van een van de ongezondste arbeiderswijken van de textielstad en de aanleg van de nieuwe Vlaanderenstraat om een rechtstreekse verbinding te voorzien tussen het stadscentrum en het Zuidstation.
De twee gezichten van stadssanering
De liberale bestuurders van de belangrijkste steden in België zetten zich in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw in om ongezonde arbeiderswijken te saneren. In werkelijkheid betekende sanering het slopen van vervallen arbeiderswoningen in smalle, vervuilde straten en het bouwen van nieuwe, rechte straten met huizen voor de bourgeoisie. Voor liberale bestuurders waren de verfraaiing en aanpassing van steden aan de nieuwe eisen van de handel noodzakelijk voor hun economische en culturele ontwikkeling. De sociale gevolgen van de onteigening voor de inwoners werden als minder belangrijk beschouwd.
Het ‘Zollikofer-De Vigneplan’, gelanceerd en uitgevoerd onder bestuur van de liberale burgemeester Hippolyte Lippens, was het belangrijkste Gentse ‘saneringsproject’ in de 19de eeuw. Architect Edmond De Vigne en ingenieur Edouard Zollikofer legden hun project “om het stationsplein met het stadscentrum te verbinden” voor aan het schepencollege in 1880. Het ‘Zollikofer-De Vigneplan’ steunde op een publiek-private samenwerking tussen de stad Gent en de ‘Compagnie Immobilière de Belgique’, waarvoor Zollikofer en De Vigne optraden als afgevaardigden.
In 1888 was het hele plan uitgevoerd. De sanering van de Nederscheldewijk joeg veel arbeiders weg, waardoor ze in de armen van krottenbazen werden gedreven in andere wijken. Het plan voorzag niet in vervangende huisvesting en liet veel bewoners van de Nederscheldewijk dakloos achter. Dit was een vrees die reeds in 1881 door Gentse sociaal bewogen Vlaamsgezinde liberalen in hun tijdschrift Het Volksbelang tevergeefs werd geopperd:
‘De wijk der Neder-Schelde, een uitgebreid net van straatjes, steegjes en beluiken, begrensd ten westen door de Brabantdam en ten oosten door de Neder-Schelde, bleef tot den dag van heden onaangeraakt. Die walgelijke hoeken, door hunne onreinheid een echt broeinest van ziekte en bestemming, staan in hunne afstootelijke slordigheid nog overeind. Ons tegenwoordig bestuur zal nieuwe ruime straten aanleggen, en onder alle opzichten mag dit een nuttig en noodzakelijk werk worden genoemd. Maar éene quaestie bekommert ons: waar zullen de duizenden werkmansgezinnen, die daar nu opgehoopt wonen, een onderkomen vinden? Het gevoel van menschelijkheid hoeft bij zulke zaken ook in de schaal gelegd te worden.’ (Het Volksbelang, 11 juni 1881)
Het liberale bestuur onder leiding van Lippens toonde zich niet geïnteresseerd om na de slopingswerken in de wijk nieuwe en moderne arbeiderswoningen te bouwen. Lippens geloofde dat privé-initiatieven volgens de wet van vraag en aanbod automatisch zouden tegemoetkomen aan de vraag naar de bouw van nieuwe arbeiderswoningen. Rond het Zuidstation moesten er in de eerste plaats burgerhuizen en luxewinkels komen.
Heel wat uit de Nederscheldewijk verdreven arbeiders verhuisden naar de naburige Nieuwbrugwijk. Het was niet toevallig in deze arbeidersbuurt dat het Badhuis Van Eyck, vernoemd naar het gelijknamige plein, in 1886 verrees via een publiek-private samenwerking. Een andere, secundaire component van de liberale visie op het saneren van arbeidersbuurten was immers het voorzien van publieke baden, (mede-)opgericht en gefinancierd door de gemeente, om de volksgezondheid te bevorderen. De opening van publieke baden waar arbeiders tegen gereduceerde prijzen konden baden, was een van de manieren waarop de liberale stedelijke bestuurders probeerden industriële en commerciële steden zoals Gent, Brussel, Antwerpen en Luik te saneren als reactie op epidemieën en erbarmelijke leefomstandigheden. Ook in Gent probeerde het stadsbestuur zoveel mogelijk mensen te bereiken met openbare badinstellingen. De openstelling van publieke stortbaden in de gemeentescholen rond de eeuwwisseling vervolledigde dit aanbod.
Wasplaatsen en warme baden
De stad wenste aan de uitbating van Badhuis Van Eyck door de “SA des Bains et Lavoirs publics de Gand” een sociale invulling te geven op het gebied van volksgezondheid. De badfaciliteiten omvatten een zwembad, badkuipen en een linnenwasplaats, zoals de inmiddels verdwenen tweetalige gevelplaten die te zien zijn op de foto uit 1897-1898 aangaven. Het Badhuis Van Eyck gebruikte sinds 1886 gecondenseerd water van de stoommachines van de nabijgelegen textielfabriek Lousbergs. Een van de op de foto zichtbare gevelplaten wees de voorbijgangers op de aanwezigheid van ‘waschplaatsen-lavoirs publics’. Het doel van de ‘wasplaatsen’ was het ongemak van het wassen en drogen van kleren in kleine arbeiderswoningen te verlichten. De wasplaatsen werden ondanks de geringe prijs nooit succesvol onder de arbeiders uit de wijk en verdwenen reeds in 1897.
Een succesvollere dienstverlening waren de ‘warme baden-bains chauds’. De badkuipen, waar men hele jaar warme baden kon nemen, bevonden zich in de kelder. In 1886 had het badhuis slechts 11 badkuipen, maar het jaar daarop waren het er al 18 meer. Er werden verschillende prijscategorieën gehanteerd voor warme baden, afhankelijk van de luxe van de badkamers. Volgens de overeenkomst tussen de Stad Gent en de naamloze vennootschap mocht de prijs van warme baden voor arbeiders niet meer dan 25 centiemen bedragen. Met deze verbintenis probeerde de stad te voorkomen dat de prijzen voor warme baden de financiële mogelijkheden van de werkende bevolking zouden overschrijden.
Voor een arbeidersgezin met bijvoorbeeld vier kinderen waren deze prijzen nog te hoog om iedereen wekelijks een bad te laten nemen. Een maandelijks bezoek met het hele gezin aan de warme baden paste misschien wel binnen het budget. In de loop der jaren, tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, werden de baden steeds populairder. Pas na 1924 begon het gebruik van de warme baden sterk af te nemen. Dit kwam door een prijsstijging in 1924 en de prille toename van het aantal badkamers in privéwoningen. De warme baden in het Badhuis van Eyck hebben nooit hun populariteit van voor 1924 teruggewonnen.
Tussen 1900 en 1924 maakten de meeste baders in Badhuis Van Eyck bovendien gebruik van de tweede prijsklasse. Kortom, het publiek dat de warme baden bezocht kwam niet overwegend uit de onderste lagen van de bevolking. De meeste gebruikers van de warme baden waren geen arme arbeidersgezinnen. Diegenen die zich badinrichtingen in hun privéwoning konden veroorloven gaven op hun beurt hier de voorkeur aan. Aan het einde van de 19de eeuw kreeg de rijke bourgeoisie in hun huizen aansluiting op het waterdistributienet en werden de eerste badkamers in burgerlijke huizen geïnstalleerd. Het was dus de middenklasse, kleine handelaars en winkeliers, die vooral naar de warme baden van Van Eyck gingen. De democratische intentie van de stichters werd dus niet gerealiseerd. Vanuit het oogpunt van volksgezondheid was de oprichting van openbare douches in gemeentescholen op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw ongetwijfeld belangrijker.
Zwembad Van Eyck: sport en ontspanning met een sociale component
Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd zwemmen meer en meer vanuit een sportieve en recreatieve functie bekeken. Ook de hygiënistische rol in functie van lichaamsverzorging werd zeer lang naar voor geschoven. De afmetingen van de overdekte ‘zwemkom-bassin de natation’ van Badhuis Van Eyck waren groot in vergelijking met de overdekte zwembaden die rond die periode in andere Europese steden werden gebouwd. De opening van de zwemkom in de zomer van 1886 werd als volgt aangekondigd door de ‘SA des Bains et Lavoirs publics de Gand’:
‘De kom wordt gedeeltelijk gevuld door het warm water van Lousberg’s fabriek, dat vooraf gefiltreerd wordt in een bijzonderen zuiverbak, en gedeeltelijk door de Stads Waterdienst, dat wil zeggen door waters, die gestadig zuiverder zijn dan onze rivieren. De menging der waters laat toe het water van den Kom ten allen tijden op een behoorlijke warmtegraat te houden, zodat de kom zoowel des winters als des zomers zal kunnen gebruikt worden.’ (Le Journal de Gand, 25 juli 1886)
Deze ambities kon de uitbater evenwel niet waarmaken. Het zwembad bleef tijdens de wintermaanden gesloten wegens verwarmingsproblemen. Het zwembad sloot reeds de deuren in oktober en heropende pas in april. Pas vanaf 1938 bleef het zwembad Van Eyck het hele jaar open. Het feit dat het zwembad meer dan 50 jaar lang de helft van het jaar gesloten bleef voor zwemactiviteiten, ondermijnde aanzienlijk de rol die het zwembad kon spelen voor de arbeidersbevolking op gebied van lichaamsverzorging en hygiëne.
Dit neemt niet weg dat op het einde van de 19de eeuw zwemmen in een overdekt zwembad tussen april en oktober door de aanwezigheid van Badhuis Van Eyck erg toegankelijk werd voor de mannelijke Gentse arbeidersbevolking. Ter vergelijking: in Antwerpen duurde het tot 1933 eer een publiek gefinancierd overdekt zwembad de deuren opende. In ruil voor een jaarlijkse subsidie van de stad Gent moest de maatschappij vanaf 1886 het zwembad één ochtend per week gratis ter beschikking stellen aan kinderen van de stadsscholen en wezen. Om subsidie van de stad te krijgen, moest de exploitant van de badinrichting ook arbeiders elke zondag tegen een laag tarief toegang van 15 centiemen geven tot het zwembad (“volksbaden”). Op zondag was het zwembad hierdoor goedkoper dan de warme baden. Vrouwen uit de arbeidersklasse konden echter niet genieten van de voordelen van het zwemmen in een overdekt zwembad wegens een verbod op gemengd zwemmen bij de ‘volksbaden’.
Wanneer een reporter van de socialistische krant Vooruit kort na de opening op een zondag een kijkje ging nemen tekende hij bewonderend maar ook teleurgesteld het volgende op:
‘Iedere zwemmer heeft voor 15 centiemen een zwembroekje, een handdoek en eene schoone kast, die door een bediende gesloten wordt. (…) Maar waarom heel de week door aan 50 centiemen gesteld? Waarom ook niet ’s avonds na 7 ure den prijs aan 15 centiemen gesteld, als men nu toch, door dit verschil van prijs, de rijken van het gezelschap der armen wil verlossen? Dit badhuis wordt gesubsidieerd door de stad. De werklieden zijn de meerderheid in de stad, en zij mogen er het minst van genieten. Wij zijn ook tegen de stadssubsidie. De stad zou die inrichting zelve hebben moeten exploiteren. Het is een misstap van de stad dit badhuis in handen van kapitalisten te hebben gelaten’. (Vooruit, 4 augustus 1886)
Het aantal baders in het Van Eyckzwembad was inderdaad vooral hoog op zomerse zondagen. Tijdens de zomermaanden in de jaren 1890 overspoelden op één enkele zondag soms meer dan 1.500 bezoekers het zwembad. Er waren dan ook veel klachten over het vuile water. De verversing van het water liet (net als de verwarming) te wensen over. Uiteindelijk besloot de gemeente in 1897, wanneer de socialisten deel uitmaakten van de gemeenteraad, de badinrichting te kopen om een hygiënischere werking te garanderen. De populaire zondagse ‘volksbaden’ in het Van Eyck-zwembad bleven ook onder de gemeentelijke uitbating verboden terrein voor vrouwen. Tot de Eerste Wereldoorlog was er in de gemeentelijke badinrichtingen geen sprake van gemengd zwemmen.
Een levendige zwemcultuur met een rijke traditie
De zondagse ‘volksbaden’ verloren hun belang na de Eerste Wereldoorlog. Toch werd (gemengd) zwemmen stilaan een vaste gewoonte voor de Gentenaars en werd het steeds populairder. Ondanks de stijgende prijzen trokken steeds meer Gentenaars naar het overdekte zwembad Van Eyck. In het vooroorlogse recordjaar 1932 verwelkomden de verschillende Gentse zwembaden in totaal 143.800 betalende bezoekers, op een bevolking van ongeveer 170.000 inwoners.
De laatste jaren zien we een enorme toename van de druk op en drukte in de Gentse zwembaden. In 2024 werd alleen al in het Van Eyckzwembad 109.454 keer gezwommen. Aan de vier door de stad Gent beheerde zwembaden samen werd in 2024 maar liefst één miljoen keer een bezoek gebracht, een verdubbeling op slechts vier jaar tijd. Anno 2025 behoudt het Van Eyckzwembad ondanks de toenemende drukte nog zijn historisch gewortelde sociale functie als badinrichting: wie in krappe omstandigheden leeft, kan hier nog steeds een warm bad nemen.
Bronnen
Het Volksbelang, 11 juni 1881, 1
Journal de Gand, 25 juli 1886, 2, 6.
Vooruit, 4 augustus 1886, 3.
‘Bijna één miljoen zwembeurten in 2024 en een verdubbeling op vier jaar: cijfers tonen hoe druk het is in Gentse zwembaden’, Het Nieuwsblad, 10 maart 2025.
Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Zwembassin Van Eyck [online], (geraadpleegd op 14 maart 2025).
F. Adriaenssen, “Het Zollikofer-De Vigneplan en de Compagnie Immobilière”, Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, 1986, 4 (13), 7-87.
F. Adriaenssen, Het plan De Vigne-Zollikofer, Gent 1860-1914. Een stedenbouwkundig-historisch onderzoek naar de ontwikkeling van de Zuidwijk, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent, 1984.
C. Bormans, Lichaamsverzorging en sanitaire voorzieningen bij de Gentse bevolking (1850-1940), onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent, 1984.
A. Capiteyn, J. Decavele, C. van Coile en H. Vanderlinden, Gentse torens achter rook van schoorstenen. Gent in de periode 1860-1895 (Gent, 1983)
I. Decoodt, M. Degroote, J. Devos, M. Lemaitre, H. Stroobandt, L. Van Der Voort en S. Zutterman (olv B. D’hondt), ‘Badhuis van Gent: een duik in de geschiedenis’, Universiteit Gent (s.d.).
M. Degraeve,” ‘Ongetwijfeld werk van volksbelang!’ Overheidsmotieven bij de bouw van het eerste overdekte zwembad in Brugge”, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 2023, 160 (1), 7-33.
W. Kesteloot, Reinheid, gezondheid en therapie: baden en zwemmen in Antwerpen (1875-1915) (Jonge Historici Schrijven Geschiedenis, 70), 2012.
F. Vancraeynest., ‘De burgerij saneerde, de arbeider migreerde. Gent 1880-1888: het Zollikofer-De Vigneplan kritisch bekeken’, in: Brood & Rozen, 2013, 18(3), 65-72.
J. Waegemans, ‘Renovatie en restauratie van het zwembad Van Eyck te Gent’, in: Vlaams tijdschrift voor Sportbeheer, 2003, 176, 5-13.