In de rand van de tentoonstelling Schoonheid. Vrijmetselarij en kunst in Gent rond 1900, die van 22 november 2024 tot 28 februari 2025 te zien was in de Blauwe Zaal van Liberas vond op 21 februari 2025 een gelegenheidscolloquium plaats. Onderzoekers, kunsthistorici en belangstellenden kwamen samen in Liberas om de wisselwerking tussen vrijmetselarij en diverse kunstvormen te verkennen. Onderwerpen zoals literatuur, schilderkunst, architectuur en decoratieve technieken, kwamen uitgebreid aan bod. De relatie tussen vrijmetselarij en kunst is een weinig bestudeerd thema, waarin nog veel onderzoeksmogelijkheden liggen.
Centraal in het programma stond de nauwe band tussen de vrijmetselarij en het begrip schoonheid, dat samen met wijsheid en kracht een kernwaarde vormt binnen de maçonnieke traditie. De Franse wiskundige Jérôme de Lalande beschreef schoonheid als een essentieel element in de symbolische opbouw van de vrijmetselaarstempel: wijsheid is nodig om de tempel te ontwerpen, kracht om haar te bouwen en schoonheid om haar te verfraaien. Dit werd door de eeuwen heen zichtbaar in rijk gedecoreerde loges en de sterke connecties tussen vrijmetselaars en kunstenaars. Belangrijke historische tentoonstellingen, zoals die in Brussel in 1983 en in de Sint-Pietersabdij in Gent in 2003, brachten deze connectie onder de aandacht en droegen bij aan een groeiende interesse in het maçonnieke patrimonium. In zijn inleidende woorden benadrukte René Vermeir dat de kunstenaars die tijdens het colloquium werden besproken niet alleen banden hadden met de vrijmetselarij, maar ook een veelzijdig progressieve houding deelden en geloofden in de emancipatoire kracht van kunst.
Verschillende sprekers onderzochten hoe de vrijmetselarij kunstenaars beïnvloedde en hoe hun idealen tot uiting kwamen in diverse kunstvormen. Tijdens de literatuurlezing werd uitgebreid stilgestaan bij Van Alleijnes’ Ziel, een kortverhaal van de Vlaamse schrijver Cyriel Buysse. Dit werk illustreert hoe de vrijmetselarij eind 19e eeuw werd gepercipieerd in de Vlaamse dorpsgemeenschap. Het verhaal beschrijft de tragische lotgevallen van een arme boer die, gedreven door bijgeloof en wanhoop, zijn ziel probeert te verkopen aan de vrijmetselaars in de hoop zijn financiële problemen op te lossen. Buysse schetst een scherp beeld van de spanningen tussen de katholieke kerk en de vrijmetselarij in die periode, waarbij thema’s als angst, religieuze controle en sociale isolatie subtiel worden geanalyseerd.
Niet alleen in de literatuur, maar ook in de beeldende kunsten speelden vrijmetselaars een prominente rol. Kunstenaars als Félicien Rops, Jean Delville en Charles Doudelet verwerkten vrijmetselaarssymboliek in hun werk en waren nauw betrokken bij progressieve kunstkringen. Daarnaast werden de bijdragen van architecten belicht, zoals Fernand Dierkens, die onder meer verantwoordelijk was voor het iconische gebouw van de Vooruit in Gent, en Victor Horta, een sleutelfiguur in de Belgische Art Nouveau.
Een interessante lezing tijdens het colloquium behandelde de toepassing van sgraffito in de architectuur. Deze decoratieve techniek, waarbij kleurige pleisterlagen in patronen en figuratieve voorstellingen worden gekrast, kende rond 1900 een bloeiperiode in Gent. Met name de samenwerking tussen architect Achiel Van Hoecke-Dessel en decorateur Arthur Van Glabbeke resulteerde in meesterwerken. De wereldtentoonstelling van 1913 in Gent gaf de populariteit van sgraffito een extra impuls, vooral in de nieuwe burgerlijke wijken, zoals de Kunstlaan, waar gevels met deze techniek werden versierd. Architecten lieten soms bewust blanco spaarvelden in hun ontwerpen, zodat decorateurs deze naar eigen inzicht konden invullen. De ontwerpen bevatten vaak natuurmotieven, zoals acanthusbladeren en gestileerde bloemen, maar soms ook symbolische verwijzingen naar de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur. Hoewel veel van deze sgraffito-gevels in de loop der tijd zijn verdwenen of overschilderd, blijft het een belangrijk erfgoed dat de artistieke dynamiek van die periode weerspiegelt.
De invloed van de vrijmetselarij op architectuur werd verder belicht in een uiteenzetting over de Art Nouveau-architecten Victor Horta en Paul Hankar. Horta had sterke banden met maçonnieke netwerken en werd in 1888 ingewijd in de Brusselse loge Les Amis Philanthropes. Dankzij deze connecties ontving hij opdrachten van invloedrijke vrijmetselaars. Daarnaast vond hij werk via zijn professionele netwerk als architect, via familie en hun vrienden, en binnen socialistische kringen. Paul Hankar had eveneens banden met vrijmetselaarsnetwerken, maar werd pas veel later ingewijd dan Horta. Hij kreeg opdrachten van de Brusselse loge Le Sillon, maar zijn cliënteel bevond zich minder in de Brusselse bourgeoisie en socialistische kringen en eerder in een liberaal-industriële omgeving. Zo kreeg hij onder andere opdrachten voor reclameaffiches, waarmee hij industrie en kunst wist te verbinden. Het werk van beide architecten laat zien hoe de vrijmetselarij niet alleen een filosofische invloed had op de kunsten, maar ook direct bijdroeg aan de esthetische en structurele innovaties van de Art Nouveau.
Tijdens de lezing over de Gentse vrijmetselarij en muziek werd besproken hoe de houding tegenover muziek in Gent afwijkend was van andere Vlaamse steden. Hoewel verschillende muzikanten lid waren van Gentse loges, ontstonden er spanningen. Componist Adolphe Samuel, bijvoorbeeld, bekeerde zich later tot het christendom, wat tot controverse leidde. De pianist Arnelle wilde in 1890 een concert organiseren in de loge La Liberté, maar dit werd afgewezen uit vrees voor onvoldoende interesse onder de leden. Andere musici uit de loge stierven vroegtijdig. Dit toont aan dat er wel muzikale impulsen waren binnen de Gentse vrijmetselarij, maar dat deze niet werden doorgezet en het aanwezige talent niet optimaal werd benut.
Een ander hoogtepunt van het colloquium was de lezing over Charles Doudelet, een kunstenaar die bekendstond om zijn symbolistische en spirituele werken. Hoewel Doudelet vaak wordt geassocieerd met religieuze thema’s, werd tijdens de lezing aangetoond dat zijn interesse eerder filosofisch dan dogmatisch van aard was. Zijn illustraties voor Maurice Maeterlinck en zijn schilderijen over leven, dood en wedergeboorte tonen een diepgaande fascinatie voor existentiële vragen, die nauw aansluiten bij de vrijmetselaarstraditie. Hij was lid van meerdere loges en bracht symboliek uit de vrijmetselarij in verband met bredere spirituele en esoterische stromingen.
Het colloquium sloot af met een korte reflectie en vragen over de rol van vrijmetselaarsnetwerken in de artistieke en intellectuele wereld rond 1900. Naast hun directe invloed op kunstenaars, schrijvers en architecten speelden zij een sleutelrol in de verspreiding van progressieve ideeën en de bevordering van sociale en culturele emancipatie. De aanwezige onderzoekers benadrukten dat er nog veel onderzoeksmogelijkheden zijn binnen dit thema. Het is bijvoorbeeld erg moeilijk om te bepalen of iets maçonnieke kunst is, louter omdat het gemaakt wordt door iemand die betrokken is bij de vrijmetselarij. Een maçonnieke arts wil nog niet zeggen dat dit leidt tot maçonnieke geneeskunde. Het evenement bood een vruchtbare basis voor verdere studies en versterkte de erkenning van de vrijmetselarij als een belangrijke culturele kracht in de ontwikkeling van de Belgische kunst en architectuur.
De bijdragen van deze conferentie zijn te herbekijken via de YouTube-kanaal van Liberas.