Menu
Frans Grootjans over het getto van Warschau
Collectie
donderdag 16 april 2020
Geschreven door: Kris De Beule

Op 19 april 1943 begon de opstand in het getto van Warschau. Met binnengesmokkelde en zelfgemaakte wapens vocht het Joodse verzet tegen de nazi’s. Die bestormden het ommuurde getto met als doel de nog resterende bevolking te deporteren naar de vernietigingskampen. Minister van Staat Frans Grootjans (1922-1999) hield in 1989 een herdenkingsrede in het Joods cultureel centrum Romi Goldmuntz. De integrale tekst van deze toespraak kunt u hier lezen.

De nazi’s hoopten het getto in slechts één dag te ontruimen als verjaardagsgeschenk voor Adolf Hitler, die op 20 april jarig was. Maar de opstand duurde verschillende weken. De ongelijke strijd werd uiteindelijk pas begin mei neergeslagen. Iedereen kent de wereldberoemde foto van het anonieme Joodse jongetje dat met de handen omhoog door de Duitsers uit het getto wordt weggevoerd.

De beroemde foto van het Joodse jongetje uit het getto van Warschau (Wikimedia Commons)

De voormalige minister, vicepremier, voorzitter van de Vlaamse Raad, directeur van De Nieuwe Gazet en voorzitter van de PVV Frans Grootjans had zich in 1989 reeds grotendeels teruggetrokken uit de actieve politiek. Hij bleef evenwel een man van aanzien met een schitterende politieke carrière op zijn conto. Doorheen deze carrière – en ook doorheen deze toespraak – loopt zijn gehechtheid aan de vrijheid als een rode draad. Ook zijn afkeer voor totalitarisme, en de  blijvende noodzaak voor de democratie om zich te verdedigen tegen extremisme, komen uitgebreid aan bod in de tekst.

Er bestaan eigenlijk geen woorden om de geestelijke verwarring te verklanken die ons overvalt bij het verwerken van deze onvoorstelbaar dramatische gebeurtenis, die zich 46 jaar geleden heeft afgespeeld maar die vandaag nog sterk naklinkt. Er blijven, naast de mateloze verbijstering en de ontstellende afschuw, de tot nog toe nooit beantwoorde vragen: hoe was zoiets mogelijk? Waarom is niemand rechtgestaan om te pogen dat te beletten?

Opvallend zijn de parallellen die Grootjans trekt met het heden. Dat heden is uiteraard de politieke en maatschappelijke realiteit van 1989. Het is dan ook verrassend – en misschien ook beangstigend – dat zijn tekst nog steeds een grote actualiteitswaarde heeft.

Mensenrechten

Grootjans spreekt zijn tekst uit in april 1989. De Berlijnse Muur is dan nog niet gevallen. Dat gebeurde pas enkele maanden later, in november. Wanneer hij de schending van de mensenrechten aankaart, alludeert hij zonder twijfel op de situatie in het Oostblok. Met een citaat van Elie Wiesel – zelf een Holocaust-overlevende – vermeldt hij ook het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Zijn woorden kunnen ook perfect worden toegepast op hedendaagse dictaturen en regimes waar mensen in onvrijheid leven.

De rechten van de mens worden zowat overal ter wereld aangetast. Die rechten staan in de weg van velen die het respect voor hun macht belangrijker vinden dan het respect voor hun medemens. Precies die onderdrukte medemens moet, ook vandaag, op ieder van ons kunnen rekenen. Luisteren we naar Elie Wiesel als hij zegt: ‘Het zou tegennatuurlijk voor mij zijn als ik Joodse prioriteiten niet tot de mijne zou maken: Israël, de Joden in de Sovjet-Unie, Joden in de Arabische landen. Maar anderen zijn voor mij even belangrijk. Apartheid is even afschuwelijk als antisemitisme’.

Frans Grootjans tijdens een toespraak, eind jaren 1980

Antisemitisme en extremisme

Antisemitisme. Het mensonterende woord is gevallen. Het kon niet anders, binnen het raam van deze herdenking. Want het antisemitisme eindigde niet met het bevrijden van het kamp van Auschwitz. Facetten van het antisemitisme hebben zich reeds tweeduizend jaar geleden voorgedaan. En telkens opnieuw dook het weer op wanneer men dacht het eindelijk overwonnen te hebben.

Volgens Grootjans kent elke periode haar eigen vorm van Jodenhaat. Recente antisemitische daden zoals het bekladden of vernielen van Joodse graven (onder meer Duitsland, 2019) of monumenten (onder meer Gent, 2019) bewijzen zijn gelijk. Grootjans ziet de economische crisis als voornaamste voedingsbodem voor extremisme en racisme. Hij wijst op het toenemende succes van partijen als Vlaams Blok en Front National. Zij worden groter in tijden van economische recessie. Eind jaren 1980 krabbelt België inderdaad langzaam recht uit een economische crisis. Dit zal enkele jaren later leiden tot “zwarte zondag” (24 november 1991).

Onheilsprofeten hebben altijd zondebokken gezocht die ze de schuld van de ergerniswekkende problemen konden geven. Belangrijk is daarbij dat wij tijdig hun sluwe handelswijze doorzien. Zo moeten wij ons krachtig afzetten tegen de ideeën die discriminatie, op gelijk welk gebied, aanvaardbaar pogen te maken.

Onderwijs

Voor het onderwijs ziet Grootjans een belangrijke taak weggelegd, namelijk het vormen van kritische en intellectuele geesten als buffer tegen de onverdraagzaamheid. Hij doet een pleidooi voor continue sensibilisering en bewustmaking van de Vlaams jeugd. 

Een volk kan niet leven zonder geheugen. Dat geheugen moet telkens weer worden opgefrist om te verhinderen dat de jongere generaties zouden verleren kritisch te denken en dus vatbaar zouden worden voor de wartaal van het extremisme.

Ik betreur dat, in ons eigen land, veel te weinig aandacht wordt besteed aan het geschiedenisonderricht. Ik meen zelfs te mogen zeggen dat dit onderricht in gans West-Europa, na de Tweede Wereldoorlog, in aanzienlijke mate is tekort geschoten. De jongeren weten dan ook meestal heel weinig over datgene wat zich in deze dramatische periode heeft voorgedaan.

Cover van het huldeboek “Frans Grootjans. Terugblik in zorg en hoop” waarin de tekst van de toespraak werd gepubliceerd

Informatie

Een interessante paradox die hij aankaart is dat meer informatie ook tot meer onverschilligheid kan leiden. Opmerkelijk is dat Grootjans deze uitspraak doet in een nog internet-loze tijd. Hij vergelijkt de situatie in 1989 met zijn jeugdjaren, toen er nog geen televisie was. De door de “moderne media” verspreidde informatie en het toenemende geweld op televisie zijn volgens hem nefast.

Terwijl niemand begrijpt hoe de nazi-beulen te Warschau tot hun wandaden kwamen zou men vandaag kunnen zeggen: ‘ze hebben het via de televisie geleerd’.

Grootjans eindigt met de stelling dat het bewaren van informatieve bronnen noodzakelijk is voor de geschiedschrijving. Dit is vanzelfsprekend iets waar elke archiefinstelling het volmondig mee eens is.

Verstopt in de omgewoelde aarde van het getto van Warschau werden later de documenten gevonden die hebben toegelaten de onvergetelijke geschiedenis van deze opstand weder samen te stellen. Ik heb deze geschiedenis met grote ontroering gelezen. Deze lectuur heeft mij nogmaals geleerd hoezeer de drang naar vrijheid de mens bezielen kan.