Menu
Jacques Ochs, gevangene nummer 56
Collectie
woensdag 16 december 2020
Geschreven door: Kris De Beule

De tentoonstelling Uit de Lus van de Strop (over de hulp van Gentenaars aan de Joodse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog) is nog tot eind januari 2021 te bezoeken in Liberas. In het begin van de oorlog, toen de Dossinkazerne nog niet in functie was, kwamen opgepakte Joden in het Kamp van Breendonk terecht. Een van hen was Jacques Ochs die er een reeks tekeningen maakte over het kampleven. Enkele van deze tekeningen zijn te zien in de tentoonstelling.  

De Luikse Jood Jacques Ochs (1883-1971) was schilder, illustrator en karikaturist. Door zijn politieke cartoons en tekeningen in onder meer Pourquoi Pas? kreeg hij een nationale reputatie. Dit Brusselse satirische weekblad plaatste vanaf het derde nummer (mei 1910) tot en met het Interbellum bijna wekelijks een karikatuur van zijn hand op de voorpagina, waarbij zowat alle politici de revue passeerden. Liberas bewaart een bijna volledige collectie van dit tijdschrift.

De cover van 22 mei 1913 toont een zelfportret van Ochs. De tekening kreeg het onderschrift champion belge d’épee et de caricature mee. Minder geweten is inderdaad dat Jacques Ochs ook een schermkampioen was. Hij won met het Belgische team onder meer Olympisch goud in Stockholm (1912).

Zelfportret van Jacques Ochs op de voorpagina van “Pourquoi Pas?” (22 mei 1913).

Lachen met Hitler

Op 1 april 1938 zette Pourquoi Pas? zijn spotprent van Adolf Hitler op de voorpagina. Ochs tekende Hitler als een potsierlijke keizer met op zijn kroon een hakenkruis en in de hand een scepter met het hoofd van een vermoorde Jood. De spotprent laat dus weinig aan de verbeelding over. Maar dit lachen met Hitler kwam Jacques Ochs bijzonder duur te staan. Hij werd al in november 1940 gearresteerd, wellicht na verklikking. Begin december 1940 brachten de Duitsers hem naar Breendonk. Daar werd hij gevangene nummer 56, een laag cijfer dat bewijst dat hij er een van de eerste gedetineerden was.

Keizer Afolf Hitler, cartoon van Jacques Ochs, gebruikt op de voorpagina van “Pourquoi Pas?” (1 april 1938).

Tekeningen

Kampcommandant Philipp Schmitt, op de hoogte van het artistieke talent van gevangene 56, gaf hem de opdracht het kampleven te tekenen. Ochs maakte tientallen houtskoolschetsen van zowel de bewakers als de gevangenen. Er wordt gezegd dat hij die bewakers al zittend tekende zodat zij gedurende de korte tijd van het poseren de gevangenen niet konden lastig vallen. Ook een aantal gevangenen vroeg hij om zittend te poseren. Zo konden ze eventjes uitrusten en ontsnappen aan de pesterijen van hun bewakers. De gevangenen, die in het kamp niet over een spiegel beschikten, waren verrast door het resultaat. Zagen zij er werkelijk zo uit?

Naast portretten tekende hij ook het dagelijkse kampleven, realistische taferelen van gevangenen die dwangarbeid verrichten, ondervraagd worden, vernederingen ondergaan, mishandeld worden. Zelfs de executies voor het vuurpeloton legde hij vast. Op veel tekeningen is ook de wanhoop van de gevangenen zeer treffend weergegeven. Elke tekening gaf hij ook een korte, veelzeggende titel.

Tekeningen “Arbeitslager” en “Le bandit aux outrages”.

De bewaarde tekeningen stammen hoofdzakelijk uit de periode juli tot oktober 1941. Het is op zijn minst merkwaardig dat ze überhaupt konden gemaakt worden, laat staan dat ze bewaard zijn gebleven. Dat komt omdat de kampleiding niet van alles op de hoogte was. Elke dag moest gevangene 56 zijn schetsen afgeven aan de kameroverste die ze op zijn beurt aan de Duitsers bezorgde. Maar Ochs gaf hen slechts een deel van zijn werk, tekende vaak meerdere versies en gaf enkel een kopie af. Het origineel of de beste versie van zijn tekening hield hij verborgen.

Tekeningen “Le revier” en “Le fusillé”

Huisarrest

Het persoonlijk relaas van Jacques Ochs kende een zeer vreemd verloop. Eind 1941 werd hij ziek en kwam hij in het militair hospitaal te Antwerpen terecht. Op 20 februari 1942 werd hij vrijgelaten en onder huisarrest geplaatst. Bij zijn vrijlating was hij nog steeds in het bezit van een aantal tekeningen. Ook een schetsboekje kon hij uit het kamp smokkelen. In juli 1944 werd hij echter opnieuw gearresteerd, dit keer samen met zijn zus Hedwige, en in afwachting van zijn deportatie opgesloten in de Mechelse Dossinkazerne. Op 31 juli 1944 vertrok van daaruit het 26ste en laatste transport. Maar Ochs had geluk. Hij zou niet meer naar Auschwitz worden gevoerd en werd te Mechelen door de geallieerden bevrijd.

Voorpagina van “Breendonck, bagnards et bourreaux” met een tekening van een poserende gevangene.

Na de oorlog

In 1947 verscheen een selectie van zijn tekeningen, samen met zijn beknopte memoires over het kamp, in het boek Breendonck, bagnards et bourreaux. Het Nationaal Gedenkteken Fort van Breendonk bezit een tiental originelen en ook het schetsboekje dat Ochs uit het kamp kon smokkelen. 64 tekeningen werden in de jaren 1970 in Antwerpen op een veiling aangeboden. Ze werden aangekocht door de overheid die ze in langdurige bruikleen aan het Fort gaf. Samen met de aquarellen van Willem Pauwels (alias Wilchar) vormen de tekeningen van Ochs een unieke artistieke getuigenis over het kampleven. Op de tentoonstelling Uit de Lus van de Strop zijn twee van zijn schetsen te zien: Le fort de Breendonck toont de ingang van het kamp, Section juive toont de barak met de opgepakte Joden.