“De lucht is hier zoo blij en licht dat – que je m’évapore – al dat zware – zwaar op de hand – van het noorden vervliegt hier in het genot van het mooie. On vit du bout des lèvres, omdat alles met zonneschijn zoo gemakkelijk wordt”. Cecilia Ameye had het duidelijk naar haar zin aan de Franse Rivièra.
Cecilia Ameye en haar tantes Clara en Marie Dobbelaere verbleven in de winter van 1907 tot Pasen 1908 in Menton, vlak aan de Italiaanse grens op een tiental kilometer van Monaco. Enkele brieven die Cecilia naar huis schreef zijn bewaard in het veelzijdige familiearchief van Ameye-Dobbelaere dat recent door Liberas werd geïnventariseerd.
Beelden van deze vakantie zijn er ook want het archief omvat een omstandige fotocollectie die heel wat aspecten van deze boeiende familie illustreren. Het kuststadje Menton was in de laatste decennia van de 19de eeuw dankzij een spoorwegverbinding een uitgelezen plek geworden voor zowel de happy few, als schilders die er inspiratie en fortuin zochten. De Ameyes huurden er een van de villa’s op de hellingen van de Alpes Maritimes, zoals de Villa Henriette aan de Garavan in Menton en de Casa del Mare in het nabije Roquebrune-Cap Martin.
De hete zomermaanden werden uiteraard vermeden. Men verkoos er de zachte winter door te brengen. Cecilia beschrijft uitvoerig hoe de Kerstmaaltijd van 1907 met alle vensters wijd open werd genuttigd en hoe ze zelfs in – voor die tijd toch – lichte kledij naar de Kerstmis was gewandeld.
Cecilia was toen 28 en ongehuwd. Voor een veelzijdig en leergierig iemand als zij waren dergelijke reizen een waar geschenk. Haar brieven – in het Frans of in het Nederlands, soms een mengeling van de twee – fonkelen van de opgedane impressies.
De Ameyes waren ondernemers uit Izegem-Ronse. Op hun domein te Louise-Marie werd mineraalwater gebotteld en vader Camille Ameye had zelfs een octrooi voor de pasteurisatie en sterilisatie van vloeistoffen verworven. De vakantie in Zuid-Frankrijk was een prima gelegenheid om de Franse mineraalwaters uit te proberen. Cecilia vond het lokale water te kalkrijk en zo goed als ongeschikt voor gebruik.
Ze beschreef uitvoerig aan haar vader hoe ze in Nice een merk had gevonden met “gesteriliseerd” mineraalwater, maar waarvan niemand precies wist hoe de flessen werden gespoeld. De vrees voor besmet water was heel aanwezig, vooral bij de talrijke vakantiegangers die voor hun zwakke gezondheid het milde klimaat kwamen opzoeken. Cecilia vermeldt ten andere hoe de regio nog het afgelopen jaar door een uitbraak van tyfus was getroffen.
De Ameyes gebruikten hun tijd goed. Ze onderhielden contacten met kunstenaars en vanuit Menton werden uitstappen georganiseerd. Naar Monte-Carlo, naar het bergdorpje Sospel en af en toe staken de Ameyes de grens over naar Italië – Ventimiglia, Bordighera en San Remo – een avontuurlijke trip per trein, tram en auto. Cecilia was gefascineerd door de archeologische opgravingen in de regio, en in het bijzonder de schedel van een prehistorische mens. Clara ging er schilderen. Er was zelfs tijd voor wat Italiaanse lessen.
Maar het waren vooral de landschappen die nazinderden: “Sous nous la mer – au dessus de nous le ciel – si bleu tous deux et si semblables que parfois on ne savait plus où commençait le ciel ni où finissait le mer – et chose inouïe, sur ce ciel bleu, on voyait de temps à autre se dresser un pic des Alpes, éclatant de neige…”
En ja, al wie dit fraaie stukje wereld ooit heeft bezocht, weet hoe accuraat deze impressie wel is.
Deze tekst maakt deel uit van een reeks teksten die in de zomer van 2024 verschijnt op de website van Liberas. Centraal staat het interessante archief van de familie Ameye, dat in het voorjaar van 2024 is geïnventariseerd en voor de nodige inspiratie zorgt.